Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Pater Marcellanus van Brugge

Pater Marcellanus van Brugge
12.2 kapel uilenburg.jpg
Een tekening van de oude kapel van Mariënburg op de Uilenburg in Den Bosch waar Joannes Pardo begraven was van 1637 tot 1929.


Pater Marcellanus van Brugge
12.4 graf capucijnen op kerkhof biezenmortel.jpg
Het gezamenlijke graf van de Kapucijnen op het kerkhof van Biezenmortel.


Pater Marcellianus van Brugge was omstreeks 1580 in Brugge geboren en heette in de wereld Joannes Pardo. Hij stamde van vaders zijde uit een belangrijke Brugse familie die zich aan het einde van de vijftiende eeuw vanuit Spanje in Brugge had gevestigd. Zijn moeder behoorde tot de edele Spaanse familie d’Espinosa. Pater Marcellianus was in 1613 de eerste overste geweest van de Kapucijnen in ’s-Hertogenbosch. Daarna had hij bijna ononderbroken in diverse kloosters de functie van gardiaan uitgeoefend en was enkele jaren novicemeester geweest en vele jaren lid van het hoofdbestuur van de provincie. Na 1631 was zijn gezondheid echter zo geknakt, dat hij geen leidende functie meer kon uitoefenen. Hij werd in 1633 naar ’s-Hertogenbosch gezonden. Na de val van de stad in september 1629 moesten alle priesters en mannelijke geestelijken de stad binnen twee maanden verlaten. Enkele geestelijken trokken zich terug in Vught en bleven, voorlopig met stilzwijgende toelating van de autoriteiten, in de stad hun geestelijke bediening uitoefenen. Pater Marcellianus vond in Den Bosch onderdak bij de weduwe Van Hambrouck en deed dienst bij de zusters Tertiarissen aan de Uilenburg. Het klooster van de zusters grensde aan het gewezen klooster van de Kapucijnen. Hij overleed in Den Bosch op 29 november 1637 en werd begraven voor het hoogaltaar in de kapel van de zusters. Na bijna driehonderd jaar werd de zielerust van pater Marcellianus verstoord toen in 1929 bij een verbouwing van de kapel de vloer opengebroken werd en men op het graf vlak voor het vroegere hoofdaltaar stuitte. De zerksteen was niet meer aanwezig omdat de zusters die in het verleden verkocht hadden. In het gemetselde graf van gewone steen werd een geraamte gevonden van een mannelijk lichaam met het hoofd gericht naar het altaar. Het geraamte lag er rustig en regelmatig bij, een bewijs dat aan dit graf nooit gewoeld is en het lijk er nog lag zoals het erin was gelegd. Het geraamte werd eerbiedig in een loden kistje verzameld. Omdat de Kapucijnen in 1929 in Den Bosch nog niet over een eigen begraafplaats beschikten werd het kistje begraven op het kerkhof van het Biezenmortelse Kapucijnenklooster vanwaar het in 1994 werd overgebracht naar het parochiekerkhof waar het samen met de stoffelijke resten van de andere Kapucijnen in een verzamelgraf werd herbegraven.