Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Kerstening

De Franken werden een katholiek volk, wellicht nog met enkele gebruiken van hun Germaanse voorouders. Pepijn van Herstal behaalde in 689 een overwinning op de Friese koning Radboud, maar het Friese volk bleef niet-katholiek. In diezelfde tijd groeide in Noord-Engeland Willibrordus op. Hij verbleef eerst op de Benedictijner abdij van York en daarna twaalf jaar in een Benedictijner abdij in Ierland. Hij had ongetwijfeld gehoord dat de katholieke Franken in 689 de niet-katholieke Friezen aan zich hadden onderworpen en hij voelde de opdracht om het Friese volk te gaan bekeren. Hij trok met zijn metgezellen in 690 de Noordzee over, kwam bij Katwijk aan land, en zijn eerste doel was een ontmoeting met Pepijn. Die twee hadden een gezamenlijk belang. Willibrordus wilde bekeren en Pepijn had er baat bij als het geloof binnen zijn rijk geen splijtzwam zou zijn. Zo toog Willibrordus aan het werk, stichtte kerken en kloosters. Bij de kerstening moeten we ons niet voorstellen dat er in de achtste eeuw kerken kwamen met een ’s zondagse mis, kerkelijke verplichtingen, gebruiken en tradities. Dat gebeurde pas veel later in de tijd van het hertogdom Brabant. In onze streken ontstonden in toenemende mate domeinen, grondgebieden van heren, met een woning van de heer en daaromheen boerderijen van boeren die onderhorig waren aan de heer. Heren wilden belangrijk zijn. Net zoals Pepijn en Willibrordus elkaar versterkten, zo sloot ook de adel een soort pact met de geestelijkheid. In elk domein of later in elke heerlijkheid liet een heer een kerkje bouwen, nogmaals niet om er vaak een mis te lezen of andere kerkelijke verplichtingen te volbrengen, maar een kerk in de heerlijkheid was goed voor de status en bovendien kon de heer en zijn familie erin worden begraven. De bisschoppen aan hun kant kregen overal eigendommen, leden van adellijke families werden monnik en de adel schonk gronden aan kloosters om er boerderijen te bouwen en zo te kunnen voorzien in hun onderhoud. Hoe groter de schenking aan een bisschop of een klooster, hoe meer aanzien de schenker kreeg.

Binnen de samenleving ontstonden drie standen: de adel (de heer en zijn familie), de geestelijkheid (met een kerkgebouw, een klooster en/ of grondbezit) en het volk, in het begin vooral horige boeren, die niet alleen voor voedsel moesten zorgen, maar ook voor paarden, karren, het smeden van wapens en harnassen, etc.