Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Drossaard Van der Willigenhof (Tilburg)

Stadsdeel: West
Wijknaam: Zorgvlied
Datum besluit: B & W 28 augustus 2000
Jaar: 2000


Het hof gelegen aan de Burgemeester Van de Mortelstraat noordoostwaarts, doodlopend.

Herkomst

8442.jpg


Adriaan van der Willigen (1766-1841) in 1811

geschilderd door Wybrand Henriks (coll. Frans Halsmuseum).


Adriaan van der Willigen werd op 12 mei 1766 te Rotterdam geboren. Na de dood van zijn grootmoeder in 1770 ontving hij uit de nalatenschap ruim f 70.000. Dit bedrag werd voorlopig op de Haarlemse Weeskamer geplaatst. Op 16-jarige leeftijd liet zijn vader hem werken op een koopmanskantoor in Rotterdam. Dat beviel hem niet zo goed, en in 1785 trad hij als cadet in militaire dienst. In 1789 vroeg en kreeg hij ontslag als vaandrig. Omdat hij met zijn regiment verschillende keren in Noord-Brabant in garnizoen had gelegen, vertrok hij aanvankelijk naar Oss, en in 1792 naar Tilburg. Hij sloot er vriendschap met radicale patriotten als Pieter Vreede en Cornelis den Tex. Naast politiek, had Adriaan van der Willigen grote belangstelling voor reizen en kunst. Hij was hier lid van een leesgenootschap, waar boeken met een 'liberale' denkwijze werden gelezen, waar een bibliotheek werd opgezet en essaywedstrijden over actuele zaken werden gorganiseerd. Van der Willigen werd lid van het Corpus. Toen de Fransen eind 1794 in Tilburg kwamen, werd hij aangesteld tot adjunct-secretaris, en op 21 juni 1795 werd hij tot drossaard gekozen.


In 1796 schreef hij het boekje School-feest gevierd te Tilburg, den 17. January 1796, het tweede jaar der Bataafsche Vryheid (Tilburg, J.C. Vieweg), en ter gelegenheid van de aanvaarding van de Staatsregeling van 1798, schreef hij Volks-feest gevierd te Tilburg, den XIX. Mei MDCCXCVIII het vierde Jaar der Bataafsche Vryheid ('s-Hertogenbosch, J.B. van Gulpen en Zoonen, 1798). In zijn Tilburgse tijd schreef hij drie toneelstukken: Selico (1794), Claudine (Haarlem, 1797) en De Recommandatie-brieven (Haarlem, 1800).


Bij de invoering van de nieuwe Staatsregeling van 1801, verliet hij op 31 december 1802 het politieke toneel. Vanaf dat moment kon hij zich veroorloven zich geheel te wijden aan het reizen, kunst en wetenschap en het genootschapsleven. In 1802 vertrok hij naar Parijs, trok door Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Zwitserland, Duitsland, en keerde in 1805 in Nederland (Haarlem) terug. De brieven die hij toen naar zijn Haarlemse uitgever P. Loosjes heeft gestuurd, werden uitgegeven in het boek Reize door Frankrijk in Gemeenzame Brieven (Haarlem, P. Loosjes, 1805). Hij schreef naar aanleiding van zijn buitenlandse reizen nog vier andere boeken: Parijs in den Aanvang van de Negentiende Eeuw (Haarlem, P. Loosjes, 1806-1807; 3 delen; 2e druk in 1814), Aanteekeningen op eener Reize van Parijs naar Napels door het Tirolsche en van daar door Zwitserland en langs den Rhijn terug naar Holland (Haarlem, P. Loosjes, 1811-1813; 4 delen), Aanteekeningen op een togtje door een gedeelte van Engeland in het jaar 1823 (Haarlem, P. Loosjes, 1824), en Aanteekeningen op een togtje door een gedeelte van Duitschland in het jaar 1828 (Haarlem, P. Loosjes, 1829).


Van der Willigen was bestuurslid van diverse genootschappen, zoals de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen (1806), van het Arnhemsch Genootschap (1809), van Oeffening en Wetenschappen (Haarlem, 1811), Teyler's Tweede Genootschap (Haarlem, 1812) en de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij (1813). In Haarlem was hij lid van het 'dichtlievende' genootschap Democriet (in 1793 werd hij 'ridder').

Vanuit Tilburg heeft hij allerlei liedjes ingezonden, zoals By het uittrekken der Bataafsche Troupen aan boord van 's Lands Vloot (z.d.). Hij werkte onder het pseudoniem Hoogeveen mee aan de bundel Democritische Tafelliedjes (Haarlem 1822), waarin drie bijdragen van hem stonden: 'Het Vaderland en de Koning', 'De Verjaring van Democriet', en 'Het Lagchen'. Hij was ook lid van de Haarlemse rederijkerskamers 'Trouw moet Blijken' en de 'Wijngaardranken' (1824), en van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1815). Van 1816-1841 was hij daar factor (dichter-leider) van 'Trouw moet Blijken', en schreef hij er de jaarzangen.

In 1819 is hij in kunst gaan handelen, mede ook omdat zijn rente-inkomsten verminderden. Samen met R. van Eijnden (tot diens dood in 1819) gaf hij een vierdelig standaarwerk uit onder de titel Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, sedert de helft der XVIII eeuw (Amsterdam, C. Weddepohl, 1816-1840).


Twee toneelstukken kunnen nog genoemd worden: Willem en Klaartje of de Voorbeeldige pastoor, zedelijk toneelstukje met zang (Haarlem, 1806) en De oude verliefde dichter alleen (Haarlem, 1814; op verzoek van de toneelspeler Majofski pas na zijn dood in 1836 uitgegeven). Ook vertaalde hij het Lied van de Klok naar Schiller (1814; 2e druk 1829).


Adriaan van der Willigen is van 1815-1819 nog schoolopziener in het 2e district van Noord-Holland geweest. Hij is op 17 januari 1841 te Haarlem. Zijn uitgebreide verzameling Nederlandse dichtwerken en toneelspelen legateerde hij aan de stadsbibliotheek van Haarlem. In het Regionaal Archief Tilburg bevindt zich een 'Archief Adriaan van der Willigen', waarin onder andere een aantal van zijn dagboeken zit. In de bibliotheek bevindt zich een uit zijn bezit afkomstige verzamelband, genaamd 'V.D. Willigen. Losse stukjes", waarin zestien werken voorkomen, waarvan er dertien van zijn hand zijn. Twee werken zijn van Pieter Vreede, en een van Jan Francs. Donders.


Bron: Ronald Peeters, De Paap van Gramschap. Vier eeuwen schrijven en drukken in Tilburg (Tilburg, 1992).