Gerard van Spaendonck
In 1774 werd hij benoemd tot koninklijk botanisch miniatuurschilder aan het hof van koning Lodewijk XVI. Hij kreeg een woning in het Louvre. Na het overlijden van madame Françoise Madeleine Basseporte (1780) volgde Van Spaendonck haar officieel op als koninklijk miniatuurschilder en verhuisde hij naar de koninklijke tuinen. Hij ging toen aan de zogenaamde vélins (velijnen) werken, botanische studies in gouachetechniek op een speciaal soort perkament. Zijn opdrachtgevers waren de koningen Lodewijk XIII tot en met Lodewijk XVI. Van Spaendonck vervaardigde tussen circa 1781 en 1785 zo'n 55 bladen. De velijnen behoren tot de belangrijkste botanische werken ter wereld. De 6500 bladen in 105 albums zijn opgenomen in de collectie van het Musée d’Histoire Naturelle te Parijs. In 1793 werd Van Spaendonck benoemd tot Professeur d’Iconographie, en in 1795 werd hij directeur van de Jardin des Plantes (koninklijke tuinen Louvre) en directeur van de porseleinfabriek te Sèvres. Tussen 1799 en 1801 gaf hij in eigen beheer 24 gravures uit, die naar zijn aquarellen waren vervaardigd. Ze behoren tot de beste plantengravures ter wereld. In 1804 ontving hij als een van de eersten de pas ingestelde orde van het Legioen van Eer. In 1808 werd hem door keizer Napoleon de titel van graaf verleend.
Van Spaendonck werd op de begraafplaats Père Lachaise te Parijs begraven. Op Groeseindstraat 99, de plaats waar vroeger het geboortehuis van Gerard en zijn broer Cornelis van Spaendonck stond, is een gedenksteen geplaatst.