Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Wielendraaierij: ‘Als er geen wielen onder zitten rijdt een trein niet’

Personeel van wielendraaierij in 1984 met Theo Spitters (in de gele werkjas) en voor hem met bril Willen Couwenberg (foto Paul Hutten)

Het werk op alle afdelingen bij de spoorwegwerkplaats diende op elkaar afgestemd te zijn. Van het maken van het kleinste onderdeel tot het lichten van de locomotieven, was al het werk van belang. Maar heel nuchter stelt Willem Couwenberg (1931) vast: ´Als er geen wielen onder zitten rijdt een trein niet´. Wat ook wel wat spottend als ‘strafkolonie’ werd aangeduid was voor de jongens die er werkten de belangrijkste afdeling van de werkplaats.


De wielendraaierij zat oorspronkelijk op de plaats waar anno 2011 het NS plein ligt. Dat was voor de tijd van Couwenberg, die van mei 1960 tot 28 februari 1989 bij het spoor werkte. Dat gebouw dateerde van 1879 en is 1941 aan de gemeente verkocht. Bij een ingrijpende wijziging van de opzet van de werkzaamheden midden jaren dertig is een nieuwe wielendraaierij tot stand gekomen (gebouw 44) aan de westzijde van het werkplaatscomplex. De oude wielendraaierij, die in 1898 was verlengd, is in de jaren zestig afgebroken ten behoeve van reconstructiewerkzaamheden rondom de aanleg van het hoogspoor en de daarbij horende tunnel tussen Koestraat en Heuvel.


De nieuwe wielendraaierij kwam in 1937 tot stand en was 110 meter lang, 19 meter breedte en 8,5 tot ruim 12 meter hoog. Er is sindsdien weinig aan het gebouw veranderd. De aanpassingen die er kwamen, hadden te maken met verbeteringen in de gereedschappen en machines waarmee gewerkt werd en kranen om de zware wielen op te hijsen en te verplaatsen. Niet onbelangrijk was ook de kantine die in 1970 in de wielendraaierij gebouwd is.


Meer dan 25 jaar werkte Couwenberg op deze afdeling, nadat hij via een interne opleiding ingeburgerd was bij het spoor. ´Ik kwam uit de textiel en dus was ik voor NS-begrippen ´ongeschoold´. Ik heb nooit spijt gehad van de overstap, zeker niet als ik nu zie wat voor een pensioen ik heb en wat de mensen uit de textiel ontvangen. Bij de spoorwegen ben ik altijd met veel plezier naar mijn werk gegaan.’ Bij zijn afscheid in 1989 ontving hij van zijn collega’s een miniwielendraaibank, die hij vol trots laat zien. ‘Zo’n werkstukje regelde ze op een andere afdeling. Er zat dikwijls veel werk in, wat tussen de andere activiteiten door gebeurde. En bij het afscheid kwamen ze er mee aanzetten. Het was je gegund. Als je niet goed in de groep lag dan kwam zo’n heel speciaal cadeau natuurlijk niet’. Heel wat spoormannen hebben zo’n stukje persoonlijke bedrijfshistorie in huis.


‘Het werk in de wielendraaierij is wat complexer dan buitenstaanders zich voor kunnen stellen. Om te beginnen hebben de wielen van een locomotief banden en daar kijkt menigeen al raar van op. Als die banden versleten zijn moeten ze worden afgedraaid en komen er nieuwe op. Dat klinkt eenvoudig, maar door de omvang van de wielen is er zware apparatuur nodig om dat werk te doen. Bovendien zijn niet alle wielen hetzelfde, maar verschillen ze per locomotieftype’, aldus Couwenberg. Daar kwamen ze bij de NS ook achter toen ze begin jaren tachtig meenden dat de Tilburgse wielendraaierij probleemloos naar Haarlem kon worden verplaatst. ´Daar kwamen ze snel van terug´, aldus een andere zegsman van de wielendraaierij Theo Spitters (1922) ‘De wielen onder de treinstellen zijn van een ander formaat dan bij de locomotieven. Zo bleken ze de wielen van de 1100 en 1330 (locomotief series) niet te kunnen hebben. Dat werk was onze specialiteit.’


Theo Spitters heeft van 1980 tot najaar 1985 als groepschef van de wielendraaierij gewerkt. ‘De toenmalige chef werkplaats Ing. Kaletzky had een nieuwe afdelingsbaas nodig. Hij dacht voor tijdelijk. Een soort ‘overgangschef’ want de wielendraaierij zou naar Haarlem verhuizen. Dat bleek dus niet het geval, de wielendraaierij bleef in Tilburg. We kregen toen nieuwe machines: een draaibank en een pers.’ Spitters, merkte nog op dat zijn afdeling elders in het bedrijf wel als ‘strafkolonie’ werd aangeduid. ‘Het gebouw lag apart, wie er niks te zoeken had, kwam er ook niet. Het afdraaien van gelast werk, was gewoon rotwerk, dat natuurlijk moest gebeuren. Door jongens op andere afdelingen werd het als ‘minder werk’ beschouwd.’ Maar Spitters, die als opvolger kwam van Ton Put en op zijn beurt weer opgevolgd werd door Frans Groenen, haast zich te zeggen, dat hij over een fijn collegiaal team beschikte. Meestal een dozijn tot 15 man. Trots poseren ze op bijgaande foto uit 1984. Theo Spitters is de man met de gele stofjas, Willem Couwenberg (met bril) zit geknield voor hem. Voor de insiders: het wiel is er een van een 1600.