Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Herinnering aan monseigneur Bekkers

Joke Robben - Coppens


Soms gebeuren er dingen waar je geen invloed op hebt en pas later, veel later, besef je hoeveel impact die gebeurtenis heeft gehad op je verdere leven.


Als twaalfjarig, slechthorend meisje uit een goed katholiek gezin werd ik na de lagere school naar de kostschool gestuurd in ’s-Hertogenbosch, onder de vleugels van de St.-Janskathedraal. De school werd geleid door de zusters van de Choorstraat. We werden opgevoed volgens de regels van het Katholieke geloof en ook de leefregels van het kloosterleven werden grotendeels op ons toegepast. Met mijn zwarte kostschool-kleding, zwarte dikke kousen (die bij mij altijd afzakten) en mijn meestal slordige blonde vlechtjes, had ik geen eigen identiteit. Je ging op in de groep, doordeweeks maar ook op zondag. Want dan mochten we allemaal, heel frivool, een wit hoedje op en witte knoopjes op ons uniform. Het enige wat mij onderscheidde van de rest was mijn slechte gehoor. In de klas zat ik daarom, evenals op de lagere school, altijd in de eerste bank, vooraan.


Iedere dag morgengebed, naar de H. Mis, bidden voor en na het eten (3x daags!) en avondgebed. En natuurlijk ook op vaste tijden biechten. Dit vond plaats in een zogenaamde biechtstoel, waarin de geestelijke en het biechtende kind gescheiden werden door een scherm waar zij doorheen praatten. Al gauw besloten de zusters dat ik als slechthorend kind het Sacrament van de Biecht niet kon ontvangen, want ik zou de opgelegde penitentie (boetedoening) niet kunnen verstaan in die biechtstoel. Dat zou een ramp zijn! Er werd dus besloten dat ik apart zou gaan biechten in de kapel, zodat ik hardop mijn “jonge-meisjes-zonden” kon belijden en de rector, naast mij in de bank, daarna duidelijk en ook hardop mij mijn penitentie kon opleggen. Als kind van twaalf voel je je dan heel opgelaten. Wat was ik bang en zenuwachtig, daar in die kapel, wachtend op de rector. Een nog jonge rector, die nu en dan met zijn zwiepende rokken door de gang rende, meestal met een gulle lach op zijn gezicht, maar die soms ook heel ernstig was als we in de kapel gierden van de lach of kletsten. Hij kwam naast me zitten, keek me aan en zei: “Zullen we samen een Weesgegroetje bidden en dan alles bedekken met de “Mantel der liefde”, Joke?”

Dat is jaren zo door gegaan: de zusters stuurden mij naar de kapel om te biechten en wij, de rector en ik, baden ons Weesgegroetje.


Ik ben “groot” geworden en heb mijn weg gevonden in de wereld. Ik durfde de regeltjes aan te passen naar eigen inzicht, zonder schuldgevoel, zonder “boetedoening”, maar wel met mijn slechthorendheid en die hele grote “Mantel der Liefde”, waar altijd nog iemand mee onder kan. Dat alles met dank aan mijn rector Bekkers, ja de latere Monseigneur, die mij het zelfvertrouwen gaf om voor mezelf op te komen. En elke keer als ik zijn foto ergens tegenkom, denk ik: “Dat is mijn rector!!!”