Actum Tilliburgis
De akte bestaat niet meer, maar de tekst is in 1191 gekopieerd in het Liber aureus (gouden boek) van de Abdij van Echternach. Deze abdij, in het huidige Luxemburg, erfde de bezittingen van Willibrord, die daar zijn laatste levensjaren sleet als abt.
De meest waarschijnlijke verklaring voor de naam Tilburg is dat deze is afgeleid van het Latijnse ‘tilli’, dat ‘nieuw verworven land’ betekent. De uitgang ‘burg’ betekent ‘omheinde en versterkte woonkern, burcht’. Deze burcht zou het vroegere Ter Borch kunnen zijn, een versterkt huis ten westen van Oisterwijk, waar de eerste heren van Tilburg, de Giselberten, hun domicilie hadden. De meervoudsvorm ‘Tilburgen’ kan verwijzen naar nieuwe ontginningen door de bewoners van de burcht.
Tilburg was in de twaalfde eeuw de benaming voor een uitgestrekt gebied waartoe niet alleen het gebied van de stad Tilburg behoorde, maar ook Goirle, Oisterwijk, Enschot en Berkel (Berkel-Enschot), Udenhout, Haaren en mogelijk zelfs Helvoirt. Vermoedelijk pas nadat de hertog van Brabant het gebied in de dertiende eeuw in bezit kreeg, ontstond er een splitsing in de parochies Oost- en West-Tilburg.
In 1230 stichtte de hertog van Brabant een handelsnederzetting in Oost-Tilburg. De naam van dit stadje, Oisterwijk, ging geleidelijk aan de naam Oost-Tilburg verdringen. De toevoeging West werd nu overbodig, en voortaan sprak men van Tilburg.